Voor het opstellen van een goede ruimtelijke onderbouwing zijn diverse omgevingsonderzoeken nodig:
- aanmeldnotitie m.e.r. en de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling
- bedrijven en milieuzonering
- ecologische quickscan (flora en fauna)
- luchtkwaliteit inclusief stikstofdepositie
- externe veiligheid
- watertoets
- verkeer en parkeren
- milieukundig bodemonderzoek
- archeologie en cultuurhistorie
- akoestisch onderzoek
Aanmeldnotitie m.e.r. en de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling
Sinds de wetswijziging van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag ook bij kleinere stedelijke ontwikkelingsprojecten in een vroeg stadium beoordelen of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Met de aanmeldnotitie wordt voorafgaand aan de ruimtelijke procedure het project aangemeld bij het bevoegd gezag. De beslissing of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld, vindt binnen 6 weken plaats op basis van deze notitie. Als niet uitgesloten kan worden dat het planvoornemen nadelige milieugevolgen heeft, geldt een m.e.r.-plicht en moet een milieueffectrapport opgesteld worden.
In de ruimtelijke onderbouwing verwerken wij de aanmeldnotitie in de vorm van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de hand van de drie criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU).
Bedrijven en milieuzonering
Gevoelige functies, denk aan een woning of een maatschappelijke functies zoals een school, kunnen niet zomaar naast bedrijven gerealiseerd worden. Andersom geldt hetzelfde natuurlijk, bedrijven kunnen niet zomaar naast gevoelige functies gerealiseerd worden. Door middel van ruimtelijke scheiding op basis van milieuzonering worden twee doelen gediend: niet alleen het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen (‘een aanvaardbaar woon- en leefklimaat’), maar tevens het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen en niet worden belemmerd door de nabije vestiging van gevoelige functies. Onze adviseurs geven maatwerkadvies gebaseerd op de geldende maatstaven (richtafstanden) ten aanzien van milieuzonering.
Ecologische quickscan
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming (Wnb) om overtreding van die wet te voorkomen. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. Daarnaast dient aandacht uit te gaan naar provinciaal ecologisch beleid gericht op bescherming en instandhouding van waardevolle gebieden als het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), strategische reservering natuur en weidevogelgebied. Onze deskundige ecologen beoordelen of de geplande ingrepen en werkzaamheden nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde flora en fauna in het plangebied. Zo ja, dan lichten zij toe hoe de ontwikkeling door kan gaan met behoud van en aandacht voor de aanwezige natuurwaarden of begeleiden zij indien nodig de ontheffing.
Luchtkwaliteitsonderzoek (inclusief stikstofdepositie)
De Wet milieubeheer vormt het kader voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke procedures. In de wet zijn landelijke geldende grenswaarden opgenomen van een aantal stoffen in de lucht. Nederland heeft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld om de controleren of er aan de geldende normen wordt voldaan. Grote projecten worden in dit programma opgenomen, kleinere projecten die minder dan 3% bijdragen aan het jaargemiddelde concentraties worden als ‘Niet in betekende mate’ aangemerkt. In deze gevallen is een minder uitgebreide onderbouwing van de emissies naar de lucht nodig.
Voor stikstofdepositie geldt dat er op basis van de Wet natuurbescherming en het Programma Aanpak Stikstof (PAS) berekend moet worden of een activiteit leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Afhankelijk van deze AERIUS-berekening wordt bepaald of een melding dan wel een ontheffing aangevraagd dient te worden.
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om risico’s als gevolg van gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen of van (luchtvaartverkeer bij) luchthavens. Het belangrijkste instrument om de externe veiligheid te waarborgen is ruimtelijke scheiding aan de hand van veiligheidsafstanden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Op de Risicokaart staan de relevante risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.
Als centrale maatstaf voor het in beeld brengen van de externe veiligheidsrisico’s worden de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR is de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof en mag niet groter zijn dan 10-6/jaar (één op een miljoen). Het GR gaat in op het potentieel aantal slachtoffers als gevolg van een ramp. Daarbij wordt gekeken naar het invloedsgebied: de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen komt te overlijden als gevolg van de risicovolle activiteit.
De adviseurs van IDDS motiveren of het planvoornemen geen risico’s met zich meebrengt in het kader van externe veiligheid zodat een veilig woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft.
Watertoets
Het uitvoeren van een watertoets is verplicht bij elke ruimtelijke procedure. Verantwoord moet worden hoe het plan rekening houdt met: waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water. Bij het opstellen van de waterparagraaf vindt overleg plaats met de betreffende waterbeheerder(s). Op deze manier wordt het waterbelang zorgvuldig meegenomen in de planvorming.
Verkeer en parkeren
Bij een planontwikkeling moet aangetoond worden dat er sprake is van een goede bereikbaarheid. Hierbij moet in kaart gebracht worden hoeveel verkeer de planontwikkeling genereert. Ook moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is voor zowel bewoners als bezoekers van het te ontwikkelende plan. Dit wordt in kaart gebracht door middel van de CROW-richtlijnen en het lokale parkeerbeleid.
Milieukundig bodemonderzoek
Voor een zorgvuldige afweging van de ruimtelijke inpasbaarheid, moet de kwaliteit van de onderliggende bodem onderzocht worden. Onze afdeling Milieu heeft al sinds 1988 de kennis en expertise in huis voor historisch, verkennend en nader bodemonderzoek, partijkeuringen en bodemsaneringsoplossingen. Samen met de bodemadviseurs gaan wij op zoek naar een passende aanpak om uw plan mogelijk te maken.
Archeologisch onderzoek
Wanneer de planlocatie archeologische waarden kent in het bestemmingsplan moet er archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voordat er grondwerkzaamheden uitgevoerd worden. Onze adviseurs brengen door middel van archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek de archeologische verwachting in kaart. Afhankelijk van het gemeentelijk archeologisch beleid geven de specialisten advies over eventuele vervolgstappen van het onderzoek.
Akoestisch onderzoek
Bij realisatie van geluidgevoelige objecten zoals woningen, vindt akoestisch onderzoek in eerste instantie plaats binnen het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Daarbij wordt gekeken naar lawaai afkomstig van industrie, railverkeer en wegverkeer. Lawaai afkomstig van luchtvaartverkeer is afzonderlijk geregeld (door middel van contouren) in luchthavenwetten en –indelingsbesluiten.
Het meest voorkomende onderzoeksaspect bij ruimtelijke ontwikkelingen is wegverkeerslawaai. In artikel 74 van de Wgh staan geluidzones genoemd per type weg (50 km/u en harder). Stel nu dat een plangebied niet binnen een dergelijke geluidszone ligt, is dan geen onderzoek nodig? Die vlieger gaat niet op, want in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook altijd aandacht geschonken te worden aan 30 km/u wegen nabij het plangebied en zo komt het zelden voor dat voor een nieuwbouwproject geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden.